Godfried Bomans en het verlangen naar metanoia
Godfried Bomans (1913 - 1971) was een van de meest populaire figuren in het publieke leven in Nederland en Vlaanderen. Met zijn vroege werken Erik of het klein insectenboek en Pieter Bas vestigde hij zijn naam als veelbelovende auteur. Maar hoewel hij later nog twee sprookjesboeken zou publiceren en een aantal verzamelingen van kortere teksten (die door talloze herdrukken en verzamelbundels doorheen de jaren uitgegroeid zijn tot een onontwarbaar kluwen) zijn de meeste werken van Bomans toch vooral onafgewerkte titels in het hoofd van de auteur gebleven.
Naarmate zijn literaire ambities stukliepen op de realiteit, lieten zijn vermogen tot kernachtig formuleren en zijn retorisch talent hem als vanzelfsprekend evolueren naar het nieuwe medium van de televisie. Godfried Bomans werd een van de eerste bekende Nederlanders die in een sterk verzuilde samenleving de kunst verstond om mensen van allerlei slag en overtuiging aan te spreken. Zijn goed ontwikkeld gevoel voor humor was daarbij zijn belangrijkste wapen. Als publieke intellectueel werd hij op handen gedragen en zijn gesmaakte optredens in het populaire Nederlandse spelprogramma Hou je aan je woord lijken wel een voorbode te zijn van de ironische en spitsvondige wijze waarop vandaag in De slimste mens ter wereld de jury aan het woord komt.
Hoewel zijn literaire producten en zijn televisiewerk kort en grappig waren – wat overigens voor een enorme toegankelijkheid zorgde –, was hij inhoudelijk vooral bezig met de vraag wat er nog overbleef van geloof en Kerk in moderne tijden. Aangezien de intellectuelen van zijn tijd druk doende waren om af te rekenen met hun religieuze opvoeding, werd Bomans vaak weggezet als een rechtse en conservatieve burgerman die angst en onzekerheid compenseerde met een overdreven hang naar aandacht en erkenning. Voor de gewone mensen – die in dezelfde hoek zaten, maar dan zonder de erkenning – sloegen de woorden van Bomans een brug tussen de oude zekerheden en de nieuwe vrijheid. Een brug die je ook ‘metanoia’ zou kunnen noemen.
Kolossale zekerheid
De evangelist Marcus laat Jezus’ verkondiging beginnen met een oproep tot metanoia: “Het rijk van God is nabij: kom tot inkeer en geloof in dit goede nieuws.” (Mc 1,15) Metanoia was voor de joden uit de tijd van Jezus een bekend begrip dat wees op een fundamentele verandering in denken en leven. Door dit begrip te koppelen aan het geloof in de Blijde Boodschap maakt de evangelist duidelijk dat de navolging van de profeet van Nazaret een gebeuren is dat de totale mens transformeert en dat deze transformatie essentieel is om Gods plan met de mensheid tot stand te brengen.
Zoals metanoia in het evangelie gedefinieerd wordt, gaat het om een diepe affectieve bewogenheid en niet om een morele categorie. En hoewel deze plotse inwendige beweging doorgaans terug te voeren valt naar een bepaald moment of een bepaalde gebeurtenis, is metanoia toch vooral te begrijpen als een continu proces. Het antwoord op de ervaring moet met andere woorden een standvastig ‘ja’ worden in geloof en daad. Zoniet, dan is het als zaad dat hoog opschiet maar slecht geworteld is.
Het leven van Jezus zelf toont dat een inwendige ommekeer uiteindelijk tot een volgehouden verandering in alle aspecten van het bestaan kan leiden, tot het uiterste toe. Wanneer Jezus aan het kruis verzucht: “Het is volbracht”, dan bedoelt Hij dat zijn historische levensverhaal een getuigenis is van een consequente en totale toewending naar God. Het is dit verhaal dat uiteindelijk de nodige kracht bezit om de wereld te transformeren.
De dringende oproep tot een totale ommekeer, die de door Jezus voorgeleefde kern vormt van het evangelie, was bij aanvang uiterst opwindend en actueel. In de eeuwen die volgden wendden talloze mensen zich af van de oude wispelturige goden. Ze keerden zich naar een trouwe God die begaan is met het lot van iedere mens. Ironisch genoeg verdween, naarmate hele landstreken gekerstend werden, meteen ook de kern van het evangelie uit het zicht. Er wordt geen ommekeer maar gehoorzaamheid verwacht van iemand die als lid van de Katholieke Kerk wordt geboren, opgroeit en sterft, zeker als er niets wordt afgezwakt van het idee dat buiten deze instelling niet enkel geen verlossing, maar ook geen leven mogelijk is.
De Katholieke Kerk zoals Godfried Bomans die tijdens zijn jeugd leerde kennen had zich weliswaar al noodgedwongen teruggetrokken in haar eigen zuil, maar ze stond voor gelovigen nog steeds synoniem voor een totale overheersing van alle aspecten van het persoonlijke en maatschappelijke leven. De Kerk van zijn jeugd beschrijft Bomans dan ook als een instituut waarin een tropische vormendrift heerste en zeer weinig aandacht bestond voor een inwendig leven of een persoonlijke relatie tot God.
De gelovigen van deze tijd – waartoe hij ook zijn ouders rekende – waren schaduwfiguren met een geloof dat ontstond door ‘uitsparing’. “Het waren mensen die hun plicht deden door alles na te laten wat door Rome verboden was”, liet Bomans weten in een reportage, getiteld Een zoektocht naar het geloof (1968).[i] In een gesprek met Michel van der Plas heette het dan weer dat ze leefden in een “glazen stolp, een zorgvuldig bewaakt leefgebied, dat luchtdicht tegen elke originaliteit werd afgesloten. Terecht. Want oorspronkelijkheid betekende verandering”.[ii]
Wanneer Bomans als jonge man even met de gedachte speelt om in het klooster te gaan, kiest hij voor een verblijf in het benedictijnenklooster van Monte Oliveto Maggiore (Toscane). In zijn vertrouwde stijl beschrijft hij achteraf de laatste sporen van de echte oude kerkelijkheid die hij er aantrof:
Wat ik daar op die berg gevonden heb: kolossale zekerheid, … niet die zekerheid van: we hebben het gevonden, maar een gezamenlijk elkaar beminnen in de volstrekte overtuiging: wij zijn op de enige juiste weg. (…) En laat ik er dit aan toevoegen: werkelijke vrolijkheid. Die mensen glansden van geluk.[iii]
Het publieke optreden van Godfried Bomans valt grotendeels samen met de totale instorting van dit Rijke Roomsche Leven in Nederland en Vlaanderen. Een groot deel van zijn latere werk bestaat uit een weemoedige terugblik op de vanzelfsprekende zekerheid van vroeger, met daar bovenop de vertwijfelde vraag wat er na het puinruimen nog overeind kan blijven.
Stikkend van heimwee
Wie vandaag terugblikt op de secularisatiegolf, merkt een voor de hand liggende bevrijding uit oude en vastgeroeste structuren. Toch ging het voor talloze gelovigen uit die tijd niet enkel om een vreugdevolle exodus, maar eerder om een zeer ingrijpend – soms zelfs traumatiserend – gebeuren. Oude zekerheden werden uit handen geslagen, geloofsgemeenschappen vielen uit elkaar, talloze kloosters liepen zo goed als leeg en priesterroepingen bleven vrijwel uit. Plots stonden hele generaties voor de enorme verantwoordelijkheid om zingeving en levensbeschouwing persoonlijk in te vullen, terwijl daar nog amper taal en vorm voor voorhanden was. In een tweegesprek met Michel van der Plas, dat niet toevallig is uitgegeven onder de titel In de kou, kijkt Bomans, zoals hij zelf aangeeft, bijna stikkend van weemoed terug op de oude tijden.
Toch kan Bomans, in de taal van zijn tijd, zijn opvoeding niet anders dan een hersenspoeling noemen, en voor de vroomheid die nog gebleven is bij hem en zijn generatiegenoten gebruikt hij het beeld van het vet in de bult van een kameel die al lang geen voedsel en water meer kan vinden. Ook wat hij schrijft bij zijn besluit om Monte Oliveto uiteindelijk te verlaten is typerend en vat de tijdgeest mooi samen:
Het was daar pas-op-de-plaats, die mensen waren er, dat zag je aan hun kalme blije gezichten. En opeens begreep ik, dat ik op dit geluk geen recht had, dat wat bij hun een verovering bij mij een vlucht was. (…) Het is een zaligheid die je niet als toerist mag bezoeken.[iv]
Opmerkelijk is wel dat Bomans er impliciet van uitging dat de secularisatie zich in hetzelfde tempo zou blijven voortzetten en dat religie binnen één generatie volledig tot het verleden zou behoren. Ook het klooster van Monte Oliveto beschouwde hij als iets dat volledig in het verleden ligt (terwijl het tot op vandaag nog steeds in dezelfde gemoedelijke staat lijkt te verkeren). Iets meer dan een halve eeuw later blijkt dat het tempo waarmee godsdienst uit de samenleving verdwijnt, beduidend is afgenomen tegenover de naoorlogse periode.
Terwijl zijn broer Arnold en zijn zus Oswalda als een logische voortzetting van hun katholieke opvoeding wel kiezen voor het contemplatieve leven (in Bomans in triplo[v], een reportage uit 1970, laat hij hen hierover uitgebreid aan het woord), weet Godfried zich als kind van zijn tijd voor de enorme uitdaging geplaatst om voortaan zelf taal en inhoud te geven aan het geloof.
Het sprookje van Erik
In 1941 publiceerde Godfried Bomans Erik of het klein insectenboek, een kinderboek dat het verhaal vertelt van een jongen die in een droom in de insectenwereld terecht komt en daar allerhande avonturen beleeft. Bij het ontwaken blijkt de nieuwe kennis die hij van de insectenwereld heeft verworven helaas geen bewondering maar wel ergernis op te wekken bij zijn schooljuffrouw.
Ondanks die wrevel van de schooljuf, kan Erik bezwaarlijk een ontwikkelingsroman genoemd worden. Bomans is nooit geïnteresseerd geweest in de psychologische ontwikkeling van zijn personages, die door de literaire kritiek van zijn tijd als criterium voor kwaliteit werd gehanteerd. Het klein insectenboek leent zich als fabel vlot tot allerhande slimme analogieën met de realiteit, maar was eigenlijk nooit tot iets anders bestemd dan de presentatie van een mooi gestileerde aaneenschakeling van taferelen met een impliciete morele knipoog.
Vanuit het perspectief van de schrijver zelf was het boek een manier om onder de glazen stolp van oude vanzelfsprekendheden uit te komen. Naast het voordeel van een zekere mate van financiële zelfstandigheid, vestigde dit werkje Bomans’ reputatie als creatief auteur. In twee korte teksten van veel latere datum, De man met de witte das en De man met de zwarte das, beschrijft Bomans de moeilijke relatie die hij had met zijn streng katholieke vader. Ze tonen met enige zin voor literaire overdrijving, een vader die met vaste zekerheid tot een politicus van een zeker gewicht en aanzien is uitgegroeid en die het gebrek aan deze kwaliteiten stilzwijgend maar met duidelijke minachting waarneemt bij zijn kinderen in het algemeen en bij de jonge Godfried in het bijzonder. De publicatie van Erik komt expliciet ter sprake in deze teksten. In die context schetst Bomans het beeld van een zwaarwichtige man die niet in staat is om zijn waardering te uiten voor de prestatie van zijn zoon, waarna zijn plotse dood de mogelijkheid hiertoe volledig afsluit.
In een oude televisiereportage is te zien hoe Bomans een zomers speeldorp bezoekt, waar kinderen Erik of het klein insectenboek naspelen en elk de rol van een insect op zich neemt. Als volwassen man doet het hem zichtbaar genoegen om zich plots in een wereld te bevinden die geschapen is door zijn verbeelding en zijn woorden. Wat opvalt in die reportage is de totale afwezigheid van moraliserende interpretaties, zowel bij de kinderen als bij Bomans. Deze laatste beperkt zich tot het verwonderd aanhoren van de antwoorden op de vraag: ‘Welk insect ben jij?’ Uiteindelijk zijn het de kinderen zelf die de essentie van Erik het beste hebben begrepen door het boek niet te interpreteren maar wel te gebruiken als een manier om uit de nuchtere wereld der volwassenen te ontsnappen.
Het speeldorp vormt een mooie tegenstelling met de schoolse aanpak van onderwijzers die Erik tot verplichte literatuur maakten voor het vak Nederlands in Vlaanderen. In zijn typische schalkse stijl stelt Bomans hierover dat hij zelf het antwoord schuldig moet blijven op de meeste vragen die achterin de schooluitgave van het boekje gesteld worden. Het is duidelijk dat hij fantasie en open interpretatie van zijn teksten ruimschoots verkiest boven het vastzetten van betekenissen. De kansen om tot metanoia te komen lijken in ieder geval ook veel groter te zijn in een speeldorp dan in een schoolboek.
Later publiceerde Godfried Bomans nog twee sprookjesboeken waarin hij zijn vrijwel volmaakte beheersing van de vorm gebruikt om een elementaire levensles aan zijn lezer over te brengen. Voorts schuwt hij geen enkel religieus thema. Literair gesproken zijn dit zijn sterkste werken, maar de aan de gang zijnde ‘onttovering van de wereld’ (Max Weber) en de vereiste psychologisering van de roman plaatsten hem buiten de conventies van zijn vakgenoten die hem als schrijver slechts matig konden waarderen. Hoewel hij het nooit zou hebben toegegeven, verlangde Bomans er misschien toch nog naar om iets van het oude dat verloren gegaan was, over te dragen naar nieuwe tijden. In zijn keuze voor fabels en sprookjes, zijn hang naar gezelligheid in zijn privéleven en zijn gedweep met de katholieke, romantische schrijver Charles Dickens, valt zeker ook een patroon van weemoedig verlangen naar de veilige stolp van het oude geloof te ontdekken.
Die ene draad naar boven
Het einde van de kolossale zekerheid van het geloof was voor de meeste van Bomans generatiegenoten een diepe emotionele gebeurtenis met een blijvende impact op de manier waarop ze in de wereld stonden. De ommekeer die zich in de harten van vele mensen voltrok voerde hen vaak weg van de kerk, maar in vele gevallen leidde dit paradoxaal genoeg ook vaak tot een verdieping van het persoonlijke spirituele leven.
Net als zijn generatiegenoten stond Bomans bij de onverwachte leegloop van de Kerk voor de enorme opdracht om zelf een persoonlijke relatie met God te ontwikkelen. Weliswaar waren er voorbeelden van grote mystici, maar deze golden vooral als een uitverkoren slag van getalenteerde godzoekers. Toch bleef Bomans er niet enkel van overtuigd dat de dingen zin hebben. Hij wees er ook op dat elke beschaving een religieus fundament nodig heeft, net zoals een spinnenweb een draad naar boven nodig heeft om gespannen te kunnen staan. Ook al zou dit een restant van zijn opvoeding kunnen zijn om in alles een religieuze verbinding te zien, toch kan Bomans niet anders dan de draad naar boven steeds opnieuw te zoeken.
Uiteindelijk maakte Bomans twee documentaires waarin hij op zoek gaat naar wat nog rest van oude vormen en inhouden van het geloof: Jeruzalem en Rome. In Jeruzalem tracht hij, bij momenten zichtbaar ontroerd, nauwgezet in de voetsporen van Jezus te treden. Maar Christus toont een smalle weg van verlossing. Bomans beseft dat deze niet is weggelegd voor hem. Hij stelt vast dat het menselijk is dat op dit moeilijk begaanbare pad constructies worden opgericht om de tocht iets minder zwaar te maken. Uiteindelijk hebben mensen de gebouwen onderweg met het eigenlijke doel verward, en dat is waar de Kerk van Rome op is uitgelopen.
Stroomt er nog water in Rome?
In de reportage van zijn bezoek aan Rome (1970)[vi], maakt Bomans op meesterlijke wijze de inventaris op van wat in het krachtige, levengevende geloof in Jezus Christus doorheen de eeuwen verloren is gegaan. Eerst daalt hij, lichtjes gebogen, diep af in de oude catacomben, op zoek naar de inspiratie van de eerste christenen. Vervolgens laat hij zijn melancholische blik over ruïnes allerhande glijden, om ten slotte ironisch commentaar te geven bij de relikwieëndrift of de pracht en praal van de kerk. Het graf van Sint Ignatius bijvoorbeeld noemt hij een “vulkanische eruptie van marmer, goud en edelstenen”, die zowat het omgekeerde moet zijn van wat de heilige man zelf bedoelde. Hoewel hij in het verslag van zijn reis naar Rome lijkt te barsten van weemoed, heeft Bomans regelmatig en met grote stelligheid aangegeven dat hij het verlies van het oude geloof niet betreurt. Wat hem wel sterk dwarszit is het feit dat het nieuwe nog niet is aangebroken. Voor hem heeft het puinruimen van een voorbije cultuur de wereld kaalgeslagen, maar is dit als blijvende toestand niet uit te houden. Of zoals hij zelf zegt: “We zijn gewoon suppoosten van een enorm museum geworden, we lopen maar wat in de ronde, omdat we geen eigen zaal hebben.”[vii]
In Rome probeert Bomans nog de gestolde uitwendigheid te scheiden van het levend water dat Jezus bracht. In een poging de brug te slaan tussen de kracht van het evangelie en de macht van het instituut, stelt hij:
De rol van de katholieke kerk is die van een transformatorhuisje, dat uit de verschrikkelijke potentie van Jezus’ uitspraken iets maakt dat in het gewone leven te hanteren is. Dit is meteen ook het tragische van de kerk: ze zwakt noodgedwongen de boodschap af om haar door de eeuwen te kunnen voeren. Maar is ze daarin niet te ver gegaan en hoe vindt ze de weg weer terug naar die oerkracht waarmee ze begonnen is?[viii]
De Kerk heeft met andere woorden het geloof zelf getransformeerd, in een soort omgekeerde metanoia, tot een beheersbare kracht vanuit de goedbedoelde intentie om iedere mens de kans te geven om tot het volle geloof te komen. Bomans vat haarfijn maar ook met veel mededogen de enorme tegenspraak van een bevrijdende religie die tot instituut is geworden.
Waarmaken
Bomans behoorde tot de minderheid die in de Kerk bleef en binnen de kerk op zoek ging naar wat er nog restte aan geloof. Toch was voor hem de crisis niet minder. Ook hij was een kind van de moderniteit: hij kon zich nooit helemaal losmaken van het idee dat elke vorm van geloof eigenlijk een intellectuele capitulatie betekent. Geloof zat voor hem in de irrationaliteit en begon pas waar het intellect ophoudt. Aangezien hij zelf vrij rationeel en integer tewerk ging en bijvoorbeeld goed op de hoogte was van heel wat recente wetenschappelijke inzichten, is het des te opmerkelijker dat hij zich uiteindelijk toch steeds katholiek is blijven noemen. Net als veel van zijn tijdgenoten evolueerde hij naar een negatieve theologie die aangeeft wie God niet (meer) kan zijn. Hij verwierp het oude Godsbeeld van een straffende vader, maar hoedde zich ook voor een God die de gaten opvult – leemtes die nog niet door wetenschappelijke kennis gedicht zijn. Bij elke regel van het Credo plaatste Bomans een vraagteken, maar als geheel verwierp hij het uiteindelijk toch niet.
De inhoud van het geloof was voor Bomans wel geblokkeerd door de rationaliteit (een waterhoofd noemde hij het zelf), maar de waarheid ervan zag hij toch weer verschijnen in de gestalte van degenen die geloven. Bomans mijmert daarover in het tweegesprek met Michel van der Plas:
Als door een bepaalde levensbeschouwing een stelletje barbaren wordt omgesmolten tot mensen die Chartres bouwen, bijbels illustreren, glasramen branden, land ontginnen, melaatsen verplegen, een hele caritas die opbloeit, dan vraag ik me af: is het eigenlijk wel zo wezenlijk of het waar is?[ix]
Uiteindelijk wordt in de verwerkelijking van het evangelie voor hem het ultieme bewijs geleverd, en dat is van alle argumenten het sterkste.
Zo’n missionaris of kloosterzuster die dat allemaal opbrengt, dat geloof waarmaakt, in de letterlijke zin van ‘waarmaken’. Dat waardoor ze geïnspireerd zijn is dan niet meer bewijsbaar, behoeft die bewijsbaarheid ook niet, want het staat als gestalte recht voor je ogen.[x]
Het verwijt van Brouwers
Wegens de moeilijke relatie met zijn vader hechtte Godfried Bomans gedurende zijn hele leven veel belang aan erkenning. Het getuigt van de kracht van zijn overtuiging dat net het geloof – dat een van zijn belangrijkste toegangspoorten tot het brede publiek was – hem buiten de kring van schrijvers en intellectuelen plaatste, die nog volop met het oude aan het afrekenen waren. Een groot deel van het publieke debat van zijn tijd bestond er nog in om de ander te betrappen op ‘oude resten’. Iemand als Jeroen Brouwers, die een volledig boek wijdt aan Godfried Bomans, maakte van dit ‘betrappen’ zelfs ‘natrappen’.[xi]
Brouwers verwijt Bomans dat hij niet de volle consequentie van zijn inzichten trekt en binnen de kerk blijft vanuit een oppervlakkige hang naar erkenning en nostalgie, wat hem uiteindelijk tot een Anton Pieck van het katholicisme maakte. Een onverwerkt vadercomplex en rechtse sympathieën maken het beeld dat Brouwers van Bomans schetst compleet. Wat overblijft is een schrijver die de vorm volmaakt beheerste maar niets te zeggen had en finaal voor de lokroep van de populariteit capituleerde. Het binnenperspectief van de zoekende gelovige, dat Bomans tastend en met nuance schetst, is voor de toonaangevende intellectueel van de vorige eeuw, veel meer dan voor de gewone gelovige, volledig geblokkeerd.
Toch voelt Jeroen Brouwers heel goed het inwendige conflict aan waarmee Bomans zijn leven lang heeft geworsteld. De metanoia waarnaar hij verlangde is steeds onvervuld gebleven. De sprong van het geloof werd altijd bezwaard door de ballast van zijn verleden en de handrem van de rationaliteit. Net als zovelen van zijn tijd worstelde hij met de opdracht om een persoonlijke band met God te smeden zonder dat de taal hier al woorden voor had, en dit midden in een samenleving die religie massaal verwierp. Ook de voorbeelden die hij rondom zich zag van mensen die het evangelie gestalte gaven in hun leven, waren voor hem te zeer onbereikbare idealen. Als zijn broer Arnold, die trappist is in Zundert, Godfried onverwacht de vraag stelt of schrijven voor hem een roeping is, antwoordt hij openhartig:
Ik geloof dat iedere mens de taak heeft om zijn bewustzijn zo groot mogelijk te maken en daar laat ik het bij. Ik zie dat niet als een opdracht. Ik moet mezelf zo wijd mogelijk realiseren en als me dat lukt, is dat voor mij voldoende. En dan hoop ik dat andere mensen daar wat aan hebben.[xii]
Mogelijk legde Godfried Bomans zich neer bij het feit dat hij nooit het Beloofde Land zou kunnen binnentreden.
De hand van de vader
Midden in het puin van de oude cultuur ziet Bomans met enige ongerustheid een volkomen efficiënte wereld ontstaan waar de dingen gewoon zichzelf betekenen. Enerzijds beseft hij dat geen enkele cultuur ooit niet religieus gefundeerd is geweest en kan hij zich niet voorstellen dat een samenleving permanent met vraagtekens zou leven, zonder ooit antwoorden te formuleren. Anderzijds kunnen deze antwoorden niet geconstrueerd worden, maar moeten zij ontstaan uit een nieuw overkoepelend verhaal, wat hij “een nieuwe prachtige leugen, onze eigen bloeiende hypocrisie”[xiii] noemt, maar waarvan hij tot zijn spijt nog geen enkele aanzet rondom hem kan ontdekken. Het valt hem zwaar om woorden te vinden die overeind blijven midden in het intellectuele geweld van de moderniteit.
Zijn onverwachte dood in 1971 – Bomans stierf op 58-jarige leeftijd aan een hartaanval – maakte een einde aan zijn plan om deze ‘nieuwe prachtige leugen’ verder te verkennen. Maar toch was er tegen die tijd al een generatie opgestaan, die actief werkte aan nieuwe, open vormen van taal, lied en ritueel. Boegbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld Huub Oosterhuis, de hervormer van het kerklied, en de Amsterdamse studentenpastor Jan van Kilsdonk die door Bomans nog in 1971 met veel waardering werd geïnterviewd.
Wie zich de moeite getroost om het zeer toegankelijke werk van Bomans als schrijver en documentairemaker te lezen en te bekijken,[xiv] constateert dat ook hij in taal en verhaal mee de deur heeft geopend naar een nieuwe, authentieke manier van gemeenschapsvorming en geloofsbeleving. Of in zijn eigen woorden: “We laten de hand van de vader los. Hij moet een vriend worden of hij bestaat niet meer voor ons.”[xv] Een metanoia die Bomans wel degelijk aan den lijve voelde, maar die hij niet ten volle kon beleven? Wie zal het zeggen?
Gert Van Langendonck en Cisse Meert
Deze tekst is eerder verschenen in: Gert Van Langendonck en Cisse Meert, Godfried Bomans en het verlangen naar Metanoia, in De Kovel, Monastiek Tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, jaargang 13/62, maart 2020, blz 74.
NOTEN
[i] De reportage Een zoektocht naar het geloof is te vinden op Youtube. Godfried Bomans bezoekt de Willibrordkerk buiten de vesten van Amsterdam, een kerkgebouw dat op het punt staat gesloopt te worden.
[ii] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou. Godfried Bomans en Michel van der Plas over hun roomse jeugd en hoe het hun verder verging, Ambo, Bilthoven, 1969, blz. 201.
[iii] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou, blz. 251.
[iv] Idem, blz. 246.
[v] In Bomans in triplo, eveneens te vinden op Youtube, spreekt Godfried Bomans over geloofszaken met zijn broer Arnold (pater Johannes Baptist van het trappistenklooster in Zundert) en zijn zus Oswalda (zuster Borromée van de Liefdezusters van de Heilige Borromeus in Maastricht).
[vi] Stroomt er nog water in Rome?, ook op Youtube te bekijken en te beluisteren.
[vii] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou, blz. 96.
[viii] Citaat uit de reportage Stroomt er nog water in Rome?.
[ix] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou, blz. 184.
[x] Idem, blz. 186.
[xi] Jeroen Brouwers, Over Godfried Bomans, Atlas Contact, Amsterdam, 2013.
[xii] Citaat uit de reportage Bomans in triplo. Zie ook: Godfried Bomans, Trappistenleven, kroniek van een abdij, Elsevier, Amsterdam, 1973.
[xiii] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou, blz. 92.
[xiv] Daarbij kan de voorlopig laatste in een lange reeks bloemlezingen helpen: Godfried Bomans, De brandmeester. Het beste van Godfried Bomans, Van Oorschot, Amsterdam, 2019.
[xv] Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou, blz. 49.
Reacties